Over epigenetica

Hier wilde ik al lang iets over schrijven en/of citeren, maar het is heel lastig om heldere en goed geschreven artikelen te vinden. Deze website komt tot nu toe het dichtst in de buurt:

https://www.peterjoosten.net/epigenetica/

Schermafbeelding 2019-06-13 om 23.40.15

Al heel lang denkt de wetenschap dat wij mensen bepaald worden door onze genen (“nature”) óf door omgevingsfactoren (“nurture”) zoals familie, omstandigheden enz. Maar er is nog een derde: epigenetica. Ik zal hieronder een sprekend voorbeeld geven:
een vrouw wordt panisch bij het zien van een slang, al zit hij achter het glas in Artis: het is een echte fobie. Toevallig, bij een familiebijeenkomst, ontdekt de vrouw dat een familielid vroeger bijna is gewurgd door een wurgslang (dit speelde in Indonesië). Deze angst is aan haar doorgegeven. Ze heeft hier niet over horen vertellen, tóch heeft zij die angst. Dit is niet zweverig of zo, het is iets dat wetenschappelijk is onderzocht: genen worden geactiveerd of gedeactiveerd door moleculen op de genen (vandaar de term epigenetica; ‘epi’ betekent ‘op’). Simpel gezegd: de genen gaan “aan” of “uit” als gevolg van wat iemand meemaakt en/of doet. Het vakgebied epigenetica gaat over hoe deze interactie tussen omgeving en genen precies plaatsvindt. Dit is dus heel belangrijk! Want: alles wat je doet, maar vooral hoe je je erbij voelt, heeft effect. Op jou, maar ook op je nakomelingen. En zelfs op de mensen met wie je omgaat. Want alles wat je zegt of doet, of ervaart, kan iets veranderen in je lichaam, en in dat van je medemensen. Een reden temeer om bewust te leven. Stress, bijvoorbeeld, heeft een enorme impact. Dus afgezien van dat het voor jezelf beter is om te proberen stressfactoren te verminderen, is het ook voor je omgeving een zegen om ontspannen in het leven te staan.

Nu gaan we even terug in de tijd (en dit heb ik dus overgenomen van de hierboven genoemde website:)

“Charles Darwin: de evolutietheorie
In 1859 publiceerde Charles Darwin zijn evolutietheorie na decennia van studie. Zijn ideeën waren zowel gebaseerd op eigen jarenlange observaties als geïnspireerd op ideeën uit andere wetenschapsgebieden zoals de geologie, paleontologie en economie. Darwin had geobserveerd dat individuen in een populatie verschillende erfelijke kenmerken hadden en ook dat ze in het algemeen meer nakomelingen produceerden dan konden overleven in hun omgeving. Hij bedacht dat individuen die goed aangepast waren aan hun omgeving in het algemeen meer nageslacht voortbrachten dan andere individuen. Dit mechanisme verklaarde hoe na verloop van tijd kenmerken die voordeel opleverden in een omgeving meer gingen voorkomen in die omgeving. Darwin noemde dit mechanisme afstamming met modificatie door natuurlijke selectie.

Voor de juistheid van Darwins theorie is inmiddels een overweldigende hoeveelheid verschillende soorten bewijs. Dit bewijs is niet alleen gebaseerd op de studie van het verleden (bijvoorbeeld via fossielen) maar ook op directe observatie in het hier en nu. Een voorbeeld hiervan is de ontwikkeling van drugsresistente bacteriën. Darwin bewees dat evolutie plaatsvindt maar hij had vrijwel geen idee hoe. Hij wist bijvoorbeeld niets van het bestaan van DNA.

De neo-Darwinistische synthese: combinatie van evolutietheorie en genetica In de twintigste eeuw heeft er een kennisexplosie op dit gebied plaatsgevonden. Gebaseerd op het werk van Georg Mendel gingen wetenschappers op zoek naar erfelijke factoren. In de eerste helft van de twintigste eeuw kwam het idee van het gen als drager van erfelijke eigenschappen naar voren. Rond 1950 was bekend dat chromosomen vooral uit DNA bestonden en in 1953 ontdekten Watson & Crick de structuur van DNA: een dubbelgestrengde en gedraaide helix. Door de steeds verder toenemende kennis over genetica werd steeds concreter begrepen hoe evolutie plaatsvindt. Deze combinatie van evolutie-theorie en genetica wordt de neo-Darwinistische synthese genoemd. Dit is tot vandaag de dag de dominante manier van denken over evolutie.

Deze theorie stelde dat genen de enige basis voor evolutie zijn en dat het genetische materiaal niet verandert onder invloed van de omgeving en dat verworven eigenschappen daardoor niet kunnen worden doorgegeven aan het nageslacht (wat Lamarck dacht). Darwin sloot de ideeën van Lamarck niet helemaal uit, de neo-Darwinisitische synthese doet dat wel. Binnen dit paradigma wordt zeker wel erkend dat de omgeving ook een invloed heeft op hoe individuen zich ontwikkelen. Er wordt in dit verband gesproken van nature versus nurture (de invloed vanuit de genen versus de invloed vanuit opvoeding en omgeving). Via tweelingonderzoeken werd getracht om de relatieve inbreng van deze twee factoren te bepalen op allerlei kenmerken van individuen (zoals intelligentie).

Epigenetica
Al decennialang zijn er barstjes in het neo-Darwinistische paragidma en deze barstjes zijn steeds groter geworden. Ze zijn nu zo groot dat we er niet meer onderuit kunnen om te zeggen dat het paradigma herzien moet worden. Wat deze barstjes veroorzaakt is een paradigma dat epigenetica heet. Deze term werd bedacht door Conrad Waddington in de veertiger jaren. Hij realiseerde zich dat het voor onze ontwikkeling nodig is dat genen verschillend moeten kunnen reageren in verschillende contexten.

Dit idee was gebaseerd op het inzicht dat cellen van embryo’s pluripotent zijn: ze kunnen zich tot allerlei verschillende soorten cellen ontwikkelen die tezamen het lichaam vormen. In de jaren zestig was al iets bekend over hoe genen reageren op hun omgeving. Het was toen al bekend dat genen geactiveerd of gedeactiveerd konden worden door moleculen die op de genen waren geplaatst (vandaar de term epigenetica; ‘epi’ betekent ‘op’). Het vakgebied epigenetica gaat over hoe deze interactie tussen omgeving en genen precies plaatsvindt.”

 

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *